Ondanks hun luid verkondigde bedoelingen om de uitstoot van broeikasgassen in te perken, investeerden Europese landen sinds 1995 in totaal een pak meer in het wegennet dan in de spoorwegen [1]. Greenpeace Centraal- en Oost-Europa vroeg om 
een studie door het Wuppertal Instituut en denktank T3 Transportation. Die toont dat Europa in totaal 1500 miljard euro spendeerde aan wegen en slechts 930 miljard euro aan treinsporen.

“Tijdens deze Europese week van de Mobiliteit zullen Europese overheden niet nalaten om hun inspanningen voor een koolstofvrij verkeer in de verf te zetten. Onze studie toont echter dat de realiteit vaak ver staat van dat discours,” stelt Joeri Thijs, woordvoerder voor Greenpeace België. “In de loop van de voorbije drie decennia bouwde Europa het spoorwegennet systematisch af. Terzelfdertijd  werden massaal wegen aangelegd, wat wijst op een duidelijke voorkeur voor transportmiddelen die de meeste broeikasgassen uitstoten (vracht- en personenwagens). Vooral Europeanen op het platteland werden de dupe, want ze hadden steeds minder toegang tot goed openbaar vervoer.” 

Enkele essentiële cijfers uit het rapport:

Sinds 1995 investeerden de EU, Noorwegen, Zwitserland en het VK gemiddeld 66% meer in de uitbreiding en heraanleg van wegen dan in de spoorwegen. In weginfrastructuur investeerden de landen maar liefst 1.500 miljard euro, tegenover 930 miljard euro in spoorinfrastructuur.

Het Europese wegennetwerk werd sinds 1995 60% langer, wat neerkomt op 30.000 extra kilometers. Intussen kromp het spoornetwerk met 6,5% of 15.650 km, wat voor landen als Frankrijk of Duitsland neerkomt op een afname met meer dan 10%.

Een treinreis in Europa vereist gemiddeld 77% minder uitstoot van broeikasgassen dan hetzelfde traject met de wagen (uitgedrukt per passagier per kilometer).

Transport is verantwoordelijk voor bijna een derde van de broeikasgassen die binnen de EU worden uitgestoten. De Europese transportsector stootte in 2019 15% meer broeikasgassen uit dan in 1995. 

Wanneer we dieper ingaan op de Belgische cijfers in het rapport, stellen we vast dat ons land (met 23,26 miljard euro tussen 1995 en 2018) meer investeerde in het spoor dan in wegen (7,49 miljard euro tussen 1995 en 2018). Dat is natuurlijk relatief, aangezien we al voor 1995 over een van de meest uitgebreide wegennetwerken van de wereld beschikten. Als we bovendien de investeringen per inwoner bekijken, doen acht landen beter dan België. “Ons land is niet de slechtste leerling van de klas wat investeren in het spoor betreft”, vervolgt Joeri Thijs. “Toch kunnen en moeten we veel beter doen. De transportsector is goed voor twintig procent van de broeikasgassen die in België worden uitgestoten. Extra investeren in openbaar vervoer is noodzakelijk, zodat het qua betrouwbaarheid en kwaliteit kan wedijveren met dat van gidslanden als Zwitserland of Oostenrijk. Alleen zo bieden we mensen een toegankelijk en betaalbaar alternatief voor de auto.”

Broodnodige en langverwachte verandering

Geconfronteerd met die decennialange politieke stilstand, roept Greenpeace de Europese politieke verantwoordelijken op om de prioriteit van investeringen eindelijk te verplaatsen van de weg naar het spoor. Extra middelen moeten ook betaalbare ‘klimaattickets’ mogelijk maken, zowel voor binnenlands openbaar vervoer als voor Europese trajecten.

Noten

[1] De auteurs van het rapport analyseerden – voor de EU27, het Verenigd Koninkrijk, Noorwegen en Zwitserland – data over de openbare en private financiering van alle wegen (voor sommige landen inclusief de intrastedelijke wegen), spoorwegen (conventionele zowel als hogesnelheidssporen en, voor sommige landen, metro- en tramsporen), luchthavens (met een volume van meer dan 150.000 passagiers/jaar) en de uitbreiding/sluiting van snelwegen (met minstens twee rijvakken in elke richting en met middenberm). Hierbij vertrokken ze vanaf 1995, het eerste jaar met beschikbare data voor elk bestudeerd land. De analyse houdt geen rekening met infrastructuur die gesloten of geopend werd voor 1995.

De gebruikte data komen overwegend uit publieke bronnen als Eurostat, ITF-OCDE, de Wereldbank,  spoorwegmaatschappijen en het Statistical Pocketbook van de Europese Commissie. Het rapport gaat steeds uit van de laatst beschikbare data op basis waarvan Europese vergelijkingen mogelijk zijn. Zoals de informatiefiche aanduidt, zijn er (op drie lidstaten na) voor alle Europese landen data beschikbaar tot en met 2018 en voor twee derde van de landen tot 2021. Data over de uitbreiding en sluiting van transportinfrastructuur zijn voor de meeste landen beschikbaar tot 2022 en in sommige gevallen tot 2023.